Frank Benner
pianotechniek


> index


technische onderwerpen

Inharmoniciteit

Iedere noot die we laten klinken op een piano bestaat uit een grondtoon en een aantal boventonen.
Kort gezegd is de inharmoniciteit van een snaar de afwijking van de verschillende boventonen ten opzichte van elkaar en van de grondtoon van die snaar.

Als de grondtoon bijvoorbeeld 440Hz is, dan is de eerste boventoon 880Hz.
Als die eerste boventoon niet precies 880Hz is, maar bijvoorbeeld 880.4Hz spreken we van inharmoniciteit.

De inharmoniciteit wordt bepaald door
de stijfheid van de snaar


Hoe stijver de snaar, hoe hoger de inharmoniciteit.
Een korte dikke snaar is veel stijver dan een lange dunne snaar die de zelfde toon moet laten klinken.
De inharmoniciteit van de bas van een concertvleugel is, omdat de snaren veel langer en dunner zijn, veel lager dan die van een kleine vleugel.

De grondtonen van de laagste bassnaren kunnen we meestal niet horen, deels omdat die tonen op de rand van het menselijk gehoor liggen, maar voornamelijk omdat de zangbodem niet goed in staat is die tonen door te geven.

Zelfs over een kleine transistorradio, die lage frequenties helemaal niet doorgeeft, kunnen we toch prima het verschil horen tussen een groot en een klein instrument.
Ons oor is gewend om uit de verschillende boventonen een grondtoon te reconstrueren.
Ook neemt het oor de inharmoniciteit prima waar.
De mate van inharmoniciteit vertelt ons oor of we met een concertvleugel of een klein instrument te maken hebben.


Wat vinden we dan 'mooi'?

Dat is natuurlijk een kwestie van smaak, maar misschien ook gewenning.
Hele kleine instrumenten (hoge inharmoniciteit) vinden we vaak niet mooi klinken.
Maar is een enorm groot instrument zoals de Klavins 370 dan mooi?
Dit instrument heeft een extreem lage inharmoniciteit en ook een enorm grote zangbodem en kan dankzij die kolossale zangbodem waarschijnlijk ook beter de lage tonen afstralen.
Toch moet je enorm wennen aan het geluid.


 


Is de inharmoniciteit van een instrument te veranderen?

Veel pianobouwers hebben in het begin proefondervindelijk de mensuur, dat is de lengte en dikte van de snaren, voor hun instrumenten bepaald. Grote merken hadden wat dat betreft natuurlijk veel meer ruimte om te experimenteren dan kleine.
Kleine fabrikanten kopieerden vaak de mensuur van anderen.



Pas in de helft van de vorige eeuw is er een formule ontwikkeld waarmee de inharmoniciteit
berekend kon worden.



Bij de restauratie van instrumenten is het niet mogelijk de snaarlengte te veranderen, maar door het aanpassen van de diktes van staal en koper is het mogelijk de klank en stembaarheid van een instrument aanzienlijk te verbeteren.



Voor het berekenen van een besnaring gebruiken wij een computerprogramma dat ontwikkeld is door Hans Velo uit Maartensdijk.