|

Variatie in de klank
De traditionele
rol van de piano in een concert kent iedereen.
Bij het omzeilen van deze rol en het zoeken naar nieuwe middelen
om de relatie piano - orkest in te kleuren, wordt de componist
geconfronteerd met hetgeen níet kan op een piano:
het maken van een crescendo vanuit een enkele toon; een toon die
wordt aangezet en die vervolgens groeit.
|
|
Dat werd het
uitgangspunt voor een pianoconcert.
Het crescendo, volgend op de eerste noot, wordt gerealiseerd door
zes hoorns die de toon van de piano overnemen en daarmee als het
ware de klankkast van de piano vormen.
Dit idee van klankkast-werking wordt in een volgend stadium overgeheveld
naar het hele orkest.
Het gebruik van de piano als slaginstrument wordt daarbij niet
geschuwd, met uitzondering van het soms contemplatieve middendeel.
In het Pianoconcert is een principe terug te vinden:
het verkennen èn overschrijden van grenzen.
Dit wordt zelfs aanschouwelijk in het slot van het concert, wanneer
de laatste, hoogste noot van de piano, een c, met een stemsleutel
tot een fis wordt opgetrokken.
De spanning die dit oplevert voor de snaar en in de muzikale beleving,
culmineert met een enkele `zweepslag' in een abrupt slot van het
concert.
Sommige componisten
schrijven in hun partituur nog veel meer variatie in klank voor
dan de piano of vleugel van zichzelf al te bieden heeft.
Dan moeten er allerlei aanpassingen aan het instrument gedaan
worden, zoals het plaatsen van schroeven, wasknijperhoutjes en
stukken rubber op strategische plekken tussen de snaren.
Soms wordt in plaats van de toets aan te slaan klank gemaakt door
met stokken op de snaren te trommelen of ze met de hand te tokkelen
als een gitaar of een harp.
De stemmer of pianotechnicus heeft hier gemengde gevoelens bij
..
|
|