|
Piano
te koop
Wij kunnen
ook nog onze piano verkopen, zei mijn vrouw, ik keek zwijgend
een andere kant uit want ik wist wat die piano voor haar betekende:
het enige stuk waar wij de laatste resten van onze burgerlijkheid
een beetje mee opkalefateren. En ook, waarom het willen verzwijgen,
ik wist wat die piano voor mezelf betekende: ik hield er van om
op de bank in het tuintje te zitten en naar de pianoklanken te
luisteren die binnen uit het huis kwamen, ook al werd maar regendroppen
die aan uw venster kloppen gespeeld.
Want de ene houdt van een glas bier en de andere van de meisjes
die op hun fiets voorbijrijden, en ik van de avond met druppelende
klanken van een piano - o dwaze romantiek waar ik mij nutteloos
tegen zou verzetten.
En ik maakte ons een bordje om achter het venster te zetten 'piano
te koop' en wij voelden ons als spinnen die naar een vlieg
zitten de wachten.
Ik geloof dat het bordje te klein is, zei ik.
Alleen de bakker stapte binnen, en wij handelden gauw met hem
af om een groter bordje beginnen te maken, maar hij bleef staan
met zijn lang dom gezicht.
Die piano, zei hij, mag ik die eens zien?
Wij lieten hem die zien, en bleven hem verder afwachtend aankijken.
Nu aan zijn gezicht viel niet veel te merken, het stond even idioot
als steeds, Nee, zei hij tenslotte, ik dacht dat het iets was
dat vanzelf speelde.
Een piano die speelde als men er een kwartje instak, die hebben
ze in het café achter de hoek, misschien wil men u die
verkopen, opperde mijn vrouw.
We gingen naar de electrische piano kijken, de bakker duwde er
een kwartje in en ze speelde, hij moest lachten om de toetsen
die op en neer gingen zonder dat iemand een vinger naar ze uitstak,
het is net toverij, zei hij. Ik koop ze, zei hij.
Hij vroeg de prijs niet, hij zat er alleen mee hoe hij ze zou
thuiskrijgen. We duwen ze op de kar en ik span mijn paard in,
zei de baas van het café, maar eerst betaal ik een rondje.
Dat wou de bakker niet.
Ik zal een rondje geven, zei hij. Ze gaven allebei een, en toen
gaf de bakker nog een en daarop de baas uit het café nog
een, en tenslotte stonden we allen met troebele ogen naar de piano
te kijken wier toetsen bleven op en neergaan ramona gij zijt
het mooiste meisje van de stad en de bakker kende de wijs
en zong mee, hij danste met de bazin, hij gaf nog een rondje.
Hij herinnerde zich zijn vader die een heel arm bakkertje van
vóór de oorlog was geweest maar in de bombardementen
was gebleven, en zich zijn vader herinnerend begon hij te wenen,
want hij kan nu niet meer zien wat geld ik verdien, zei hij.
Toen ging de deur van het café open en kwam de vrouw van
de bakker kijken waar hij bleef. Staat ge daar weeral druppels
van 35 frank te drinken, zei ze. Hij trok haar binnen en greep
haar vast en danste met haar. Hij wou dat ze ook een druppel nam.
Hij weende en zei: ik vertelde daar net hoe mijn vader nu niet
meer kan zien hoe schromelijk veel geld wij verdienen.
Zwijg, zei zijn vrouw.
En meteen viel de piano stil en zwegen wij.
De bakker keek naar ons met zijn dom gezicht en hield zich stijf
en wou tonen dat hij niet dronken was, ik weet wat ik zeg, zei
hij.
Gij weet niet wat ge zegt, antwoordde zij.
En ze legde ons uit, dat iedereen dacht dat de bakkers goud verdienden,
maar dat is niet waar: na de oorlog zullen de mensen weten wat
de bakkers voor hen hebben gedaan.
Hoezo, vroeg de baas van het café?
En hij vroeg ook hoe het kwam dat het rantsoenbrood zo slecht
was, ik geloof dat er geen zier bloem in zit, zei hij.
Zeker zit er geen bloem in, zei de bakker, alleen maar zemelen
en gepelde haver en gemalen kastanjes.
Nochtans, zei de baas uit het café, als ge u rantsoenmeel
koopt en ge bakt zèlf, dan zit er wel in, hoe komt dat?
En de bakker met zijn zot gezicht zweeg, hij ging de deur uit
en zijn vrouw volgde hem, en ze zijn dan toch maar ONZE piano
komen kopen, deze waar ze zelf moesten op spelen alhoewel ze het
niet kunnen, de bakker niet of zijn vrouw niet.
Maar ik zal er de kleine Mies toe dwingen er op te spelen, heeft
hij gezegd.
Uit: Mijn
kleine oorlog, Louis Paul Boon, 1912-1979
uitgever: A.Manteau, Brussel, 1947
|
|
De
Piano in een kleinburgerlijke omgeving
(...)
Hoewel de verteller van Mijn kleine oorlog, schrijver is,
vertoont hij als personage weinig kenmerken van de vrijgevochten
kunstenaar.
Net als zijn schepper kiest hij voor een kleinburgerlijk, fatsoenlijk
leven. Hij is allergisch voor losbandig gedrag in het algemeen
en voor ontrouw in het bijzonder.
Van het begin tot het eind blijkt dat hij gekozen heeft voor zijn
gezin, voor huiselijkheid.
De radio heeft, naast een ontspannende, ook een bemoedigende functie.
De Boswell Sisters steken de verteller een hart onder de
riem. Bovendien brengt radio Londen ook nog berichten over de
nakende bevrijding.
De piano is
dan weer een echt symbool van de huiselijkheid.
In het bijzonder voor de vrouw van de verteller betekent de piano
veel: een laatste rest van onze burgerlijkheid.
Klaarblijkelijk onderscheidt de verteller twee vormen van burgerlijkheid:
de valse, smakeloze burgerlijkheid van de bakker die de piano
koopt om te kunnen pronken met zijn geld en zijn dochter, tegenover
de echte, smaakvolle burgerlijkheid van de verteller die op elk
zwart meubelstuk een wit beeld zet.
(...)
bron: Bert Vanheste,
Want uw vijand wie is dat?. Mijn kleine oorlog: Louis
Paul Boon als ongelovige dromer. Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam
1989

Lola en haar pianola
|
|